De goudsnip
Middelgrote, prachtig gevederde kustvogel. De goudsnip wandelt in grazige velden en moerassen. Lange roodbruine snavel, licht gebogen aan de punt; duidelijke witte of rozige oogvlek. Het wit van de borst strekt zich uit tot rond de bovenkant van de gevouwen vleugel. De vleugels zijn afgerond en gevlekt en de staart is kort. De goudsnip houdt zich op in moerassen. Het vrouwtje heeft een heldere roodbruine kop en een groen getinte rug en vleugels. Het mannetje is veel doffer dan het vrouwtje. Het mannetje heeft een lichtbruine kop en bruine bovendelen met oranje en bruingetinte vlekken.
De vogels voeden zich met schaaldieren van insecten, weekdieren en zaden. Het vrouwtje verleidt tot baltsgedrag en kan met meer dan één mannetje paren. Het mannetje broedt de eieren uit en neemt de ouderlijke zorg op zich. Tijdens het broedvertoon begaan de vrouwtjes een reeks uilachtige roepstemmen. Het mannetje blaast van tijd tot tijd een schelle triller. De hoender is geen vocale soort. Het broedseizoen valt tussen april en juli.
Hij trekt solitair op, in paren of soms in groepen van maximaal 12. Geen karaktervogel. Zoekt naar voedsel in de modder. Als hij doorvliegt, vliegt hij als een rail met bungelende poten. Bobs met de achterhand bij het landen en soms bij het lopen.
Vogel wordt beschouwd als “minst zorgwekkend” behoudsstatus, hij verspreidt zich in wetlands, subtropische vlakten, vooral moerassen en overstroomde graslanden; en is afhankelijk van zijn omgeving om zich voort te planten.